U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoeken"
Resultaten 1 - 18 van 18
- anspitten: As de akker ploegd was, mussen de wendakkers en de hoeken nog even anspit worden (Sleen)
- anwarken: De hoeken wuurden eerder met de hak anwarkt (Stieltjeskanaal)
- bokkepoot: Ie kunden mit een bokkepote goed in de hoeken komen (Dwingelo)
- feet: Der was een feddel uuttrokken um verbaand te kriegen, um de hoeken vast te leggen (Schoonebeek)
- hoek I: Hij hef hum alle hoeken van 't café laoten zien
- hoek I: Oet alle hoeken en gatten kwam wat
- hoek I: Bij 't zaodlaan mussen ij hoeken zetten op de wagen (Sleen)
- hoek I: Die mak ronde hoeken, ... lat de hoekies ok liggen
- hoek I: Gelokkig det de wereld rond is, aanders piste hij ook daor nog ien de hoeken (Ruinerwold)
- hoeken: Bij kaole en regen steet 't vee mor wat in 't laand te hoeken (Hijken)
- huppen II: Huppen op de hoeken
- kransbult: Een kransbulte is knaols en die hadden vierkante hoeken, op Klazienaveen ronde hoeken (Klazienaveen)
- ofrabbeln: Hie hef dat wark gauw even ofrabbeld; hie hef de hoeken niet ofwarkt (Sleen)
- overhoeks: De hoeken bint overhoeks (Dwingelo)
- pissen: Gelukkig dat de wereld rond is, aanders piste hij ook daor nog ien de hoeken (Ruinerwold)
- schering I: sleuden ze eerst een paar paolen op de hoeken en trökken daor een draod tussen; dat was de schering (Weerdinge)
- sleeps: Die boer hef de hoeken wat sleep(s)
- ummewrieken: Bij de hoeken moej de ploeg ummewrieken (Nijeveen)