U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoen"
Resultaten 1 - 6 van 6
- floddern: Die hoen legt gauw, want de kaom die floddert hum al op de kop (Sleen)
- fris II: as een hoen (Emmen)
- hen I: hoen
- hoen: hoen(-)
- tuut I: hoen(-)
- zulverbrakel: is een middelgroot hoen, wit-zwart geloverd (Coevorden)