U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoesten"
Resultaten 1 - 19 van 19
- baggel I: Met het hoesten kwam der een dikke baggel lös (Stieltjeskanaal)
- blaffen: Dat nuum ie hoesten? Dat is blaffen (Hoogeveen)
- borrel: Hie hef een lekker borreltien van de dokter kregen veur het hoesten (Oosterhesselen)
- diep II: IJ moet niet zo diep hoesten (Weerdinge)
- haverstropit: Haverstroballegies waren veur het hoesten (Zuidwolde)
- hekel I: Wat heb ik een geweldige hekel an die kèrel, ik mag hum niet heuren hoesten (Sleen)
- hoestdrank: Wij moet hiel arg hoesten en broekt geregeld hoestdrank (Emmen)
- hoesten: der tegen hoesten moeten
- knoggeln: Hoesten en proesten, kuchen en knoggeln, daor is het tied en het wèer veur (Hoogeveen)
- knuggen: Hij löp maor te knuggen en te hoesten (Hoogeveen)
- koggeln I: Koggeln is kuchend hoesten of dreug hoesten (Borger)
- kwiet: Hoesten en proesten, ik kan het maor niet kwiet worden
- longziekte: As de koenen longziekte hebt, moet ze nogal hoesten en dan gaot ze der vaak an kapot (Zwiggelte)
- mangs: Ik heb manch van die roffels, da'k zo hoesten moet (Zwiggelte)
- pier I: Hij kan de pieren heuren hoesten in de grond
- raggel: Hij kwaamp an het hoesten en daor kwamen de raggels lös (Hoogeveen)
- sliem: Hij mus hoesten en toen kwaamp er allemaole sliem lös (Hoogeveen)
- sloek: Ik kwam toch zo an het hoesten, ik kreeg net een kurrelie brood tegen de sloek an (Drouwen)
- stroepklont: Stroepklonties helpt tegen het hoesten (Sleen)