U zocht voorbeeldzinnen met daarin "holten"
Resultaten 1 - 20 van 124
- bek: Een holten zaodschop kreeg een iezern bek van störtplaat (Havelte)
- beun: De beune is een holten vloere, die rood evarfd worde (Hoogeveen)
- beun: In het zwienhok haj een holten beun op een stienen vloer. Dat was warmer (Sleen)
- bieter: Der waren ok kromme piepen; die hadden een holten kop en een botten bieter (Coevorden)
- bred: Op het iergat lag bij oos een holten bred (Beilen)
- broek: Een holten broek
- dik II: Die jonge is een dikke dogge, een holten Klaos (Ruinen)
- dol II: Bij dol moej het schaop een slag met een holten haomer veur de kop geven
- dreugen: De holten tonne is uut mekaar edreugd
- driefholt: Mit driefholt wörden de holten baanden um de tonnen ezet (Havelte)
- drieven: De holten tun dref oet mekaor
- emmernagel: Een emmernaogel zat an het zeel van een holten emmer (Roderwolde)
- felshamer: De felshamer wordt gebruukt mit het dichtmaken van holten vaten (Broekhuizen)
- gaffel: Mit boekweitedorsen gebruukten ze holten gaffels
- gebroeksveurwarp: Vroeger wassen der veul holten gebroeksveurwarpen, zoas emmers, ofwasvatties, slieven, bollen, etc. (Emmen)
- geutenemmer: De geutenemmer was een holten emmer met een halfkans maot er in (Nieuw Dordrecht)
- haolemmer: Een haolemmer is een holten emmer met een iezern beugel (Balloo)
- hoepel: De holten tonne is kepot, de hoepels binnen er of egaone (Meppel)
- hölsch: Een hölze is een holten mule (Dwingelo)
- holten I: Wij haarden vrogger een holten wastobbe (Diever)