U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hongern"
Resultaten 1 - 9 van 9
- hongern: Ik heb 't schoft vergeten, dat wordt vandaag hongern (Barger Compascuum)
- hongern: Moej hum mar hongern laoten, dan wil er wel beter
- hongern: Zij hebben der laank tegen mouten hongern
- hongern: Laot ze mor een dag hongern
- jongbiest: Hij lat de jongbeisten mor lopen te hongern in dat stuk laand (Roderwolde)
- mais: Laot de baist mor hongern, dan wilt ze strakkies het mais wel vreten (Eexterveen)
- toonstelling: Oeze peerde bint te vet; wij laot ze nou een beetien hongern tegen de toonstelling (Exlo)
- winkel I: IJ zult wel hongern moouten vandaog; alles is op en de winkel is dicht (Eext)
- zommerziekte: Doe most een paor daogen hongern, dan is de zummerzeikte wel weer over (Gieten)