U zocht voorbeeldzinnen met daarin "honk"
Resultaten 1 - 13 van 13
- fos: Die jasse honk der as een fosse um (Diever)
- honk: Jan is slim hokvaaste, hij blif graeg bij honk
- honk: Hij was vlak bij honk
- honk: Hie is vaak van honk
- honk: Dei kan nich best van honk wezen
- honk: Hij is niet op zien honk weerkomen
- honk: Ik kun heilemaol niet van honk kommen
- honk: Hie stiet op het honk (Sleen)
- honk: Daor bai die boom is de honk, daor moej staon gaon (Roderwolde)
- honk: Een honk was een vierkant hok van strepen (Geesbrug)
- honkbal: Aj bij het honkbaal op het honk staot, muj niet ofgooid worden (Eext)
- honktikkertie: Zolang as ze bij honktikkertien buten het honk waren, mugden ze tikt worden, mor as ze in het honk w (Geesbrug)
- tikken: As men honk hef, mag men niet tikt of vangen worden (Buinen)