U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoop"
Resultaten 1 - 20 van 81
- achtensweerdig: Dit is een achtensweerdig persoon, die wordt deur een hoop meenschen aacht (Anderen)
- anhang: Wij hadden vroeger een hoop anhang in 't darp (Exlo)
- anroepen: Woj mij veur de vergadering wal even anroepen, dan gaow te hoop hen (Oosterhesselen)
- ballonvaarder: Aal mèensken leuipen te hoop um die ballonvaorder gooud te kunnen zeein (Gasselte)
- belangstelling: Der was een hoop belangstelling veur dat hoes (Barger Oosterveld)
- beschoond: Ik hoop dat ik der van beschoond blief (Valthermond)
- bien I: Der is een hoop volk op de beein (Eext)
- bombarie: Met een hoop boembarie kwam e de trap of (Buinen)
- bosserij: Die hef ok een hiel hoop bosserij bij huus (Klazienaveen)
- bouwen: Te hoop bouwen
- braandhoorn: As de braandhoorn gunk, leup al het volk te hoop (Hijken)
- drievördel: Een dreivördel was een ronde hoop van 2 m. in deursnee en leup in een tip oet (Drouwen)
- geduld: IJ moet een hoop geduld hebben met die jong (Gasselte)
- gemienschupsmèensch: Die döt een hoop veur de gemeinschup, dat is een gemeenschupsmens (Buinen)
- gesok: 'n Hoop gesok (Zwinderen)
- herrie: Non hoop ik daj een plezierige aovend zult hebben en gien herrie zult maken (Beilen)
- hoop I: Ie meut de hoop nooit opgeven (Barger Oosterveld)
- hoop I: Ik heb hoop op beter weer (Emmer Compascuum)
- hoop I: Hij haar er gien hoop meer op
- hoop I: Hie is aordig ziek, der is gien hoop mèer (Sleen)