U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jokkerij"
Resultaten 1 - 7 van 7
- doevenschoner: Van doevenschoners kuj jokkerij kriegen, aj der geveuilig veur bint (Eext)
- jokkerij: Ik kreeg jokkerij op de handen (Sleen)
- jokkerij: Jokkerij op de rugge, dan muj schobben (Sleen)
- jokkerij: Het is wat jokkerij
- koker: As ze jokkerij an het gat hadden, weur soms zegd: Wat jokt mij de koker, mor dat was roege proot (Odoorn)
- neefiesbeet: In de zommer kunj lillijke jokkerij kriegen van neefiesbeten en hettepoesten (Beilen)
- schoegeln: Wij schoegelden even tegen de muur as wij jokkerij op de rug hebt (Borger)