U zocht voorbeeldzinnen met daarin "juffrouw"
Resultaten 1 - 15 van 15
- foeters: De juffrouw hef hum barre foeters egeven (Hoogeveen)
- gerdien: *Juffrouw Katrien/Zat aachter het gerdien/Wat dee ze daor?/Ze kamde heur haor/Ze waste heur handties (Roderwolde)
- griffel: een tien met 'n griffel, een smok van de juffrouw en een bank veuroet (Erica)
- hoesholdschoel: Een juffrouw van de huusholdschoele in 't Hoveine weur vrogger 'knoopsgatenjannegie' enuumd (Hoogeveen)
- instupen: Ze stuupten mai vrouger in dat ik de juffrouw met een spèel in het gat steken mus (Peize)
- juffer: juffrouw
- juffrouw: Wie hadden vrouger op schoule een beste juffrouw (Barger Oosterveld)
- juffrouw: Juffrouw zeden ze tegen de vrouw van de mister; tegen de vrouwen van de notaris en börgmister zeden (Sleen)
- juffrouw: Het is zowied, doe magst de juffrouw wal ophalen (Barger Compascuum)
- juffrouw: Dat is ok een mooie juffrouw
- opvliegen: De kinder vliegt met de neie juffrouw op (Sleen)
- smok I: Een tien met een griffel, een smok van de juffrouw een een bank veuroet
- taolles: De neie juffrouw gaf de eerste taolles (Uffelte)
- vrouw: Wij zeiden hier vrouw ... tegen een gewone vrouw of arbeidersvrouw, maar dominees juffrouw (Hollandscheveld)
- ziede II: Dat is een juffrouw van zied en fluweel