U zocht voorbeeldzinnen met daarin "juni"
Resultaten 1 - 5 van 5
- bevriezen: In dat jaor bint oes in juni nog de erpel bevreuren (Zwinderen)
- juli: In juni en juli möt de
- juni: Juni was ok rozenmaond (Barger Oosterveld)
- redend(e)rum: De redendrum bluit in juni (Sleen)
- schrompeln: Tegen juni begunt de eeteer