U zocht voorbeeldzinnen met daarin "juur"
Resultaten 1 - 9 van 9
- anmèerdern: Hie is in het juur aordig anmèerderd, hie zal wel gauw kalven (Sleen)
- ballast I: Der komp ballast oet het juur
- ham II: Die koe met dat wilde ham in het juur hew verkoft (Padhuis)
- juur: Die koe hef aordig juur (Meppel)
- melkaor: De jonge vèerze had een mooi juur met flinke melkaoders (Zwinderen)
- opkrimpen: Het juur krimpt al mooi op
- veerkant II: De koe is veerkant in het juur
- wrang I: Tegen de wrang helpt wal een kwak zoere modder an het juur (Padhuis)
- zoer II: Zoere modder an het juur helpt tegen wrang