U zocht voorbeeldzinnen met daarin "köl"
Resultaten 1 - 5 van 5
- köl: As die köl der mor oet is, dan begunt e weer te zachten (Sleen)
- köl: De erpel leken mooi, maor aj ze deursneen, zat er binnenin vaak een köl (Zwinderen)
- kölper(d): köl
- tabbe: De bloedvin is nog niet zuver, der zit nog een tabbe, ...köl in en die möt er eerst oet (Oosterhesselen)
- zwartköl: Een zwartköl is een zwart peerd met een witte köl (Zweelo)