U zocht voorbeeldzinnen met daarin "körk"
Resultaten 1 - 4 van 4
- körk: Ik heb beet, de körk giet under (Sleen)
- körk: De körk er op, het is oflopen (Dalen)
- körk: Dat is de körk waor alles op drif (Roderwolde)
- schoemen: Hij schoemt even in de kelder, of er nog een druppie onder de körk is (Peize)