U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kaf"
Resultaten 1 - 20 van 25
- boer I: Een goeie boer hef stront an de boks en kaf in de baord (Borger)
- inlopen: Dat kaf
- kaf: Mit de kafmeule kuj het kaf van het koren scheiden (Ruinerwold)
- kaf: Wij hebt nog wat kaf op de eerpeldobben maokt veur de vörst (Gasselte)
- kaf: Kaf kwam op de èerpels in de kaokpot (Koekange)
- kaf: In zien kussen hef e een koppel kaf (Eext)
- kaf: Het kaf van het koren is der of
- kaf: IJ moet het koren van het kaf scheiden (Weerdinge)
- kaf: Der zit altied wel wat kaf onder het koren
- kaf: Aj koren hebt, dan hej ook kaf (Ruinerwold)
- kaf: Het kaf is het beste van het koren
- kafmeul: Mit de kafmeule worde het kaf tussen het zaod weg eschudded, eerder deden ze dat mit de wanne (Hoogeveen)
- koren: Het kaf van het koren scheiden (Wapserveen)
- koren: Je hebben altied kaf onder het koren (Roderwolde)
- koren: Gien koren zunder kaf (Diever)
- oetschudden: Die jasse zit vol mit kaf, dei most doe flink oetschudden (Barger Oosterveld)
- ofhemmeln: Hemmel je even of, ij zit under het kaf (Sleen)
- schoep: De schoop weur veul gebruukt um kaf te scheppen (Beilen)
- schudder: Het stro lop over de schudder van het dörsmesien en het kaf vaalt dan umdeel (Eext)
- strèeien: Kaf wör broekt veur straaien (Eexterveen)