U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kammen"
Resultaten 1 - 6 van 6
- jacht: Kom, wij mut nog op jacht, zeiden ze op zaoterdagaovend en dan bedoelden ze luzen kammen mit de stof (Hollandscheveld)
- kammen: Ik moet het haor nog kammen (Zeyen)
- kammen: Dai maaier is weer an het kammen (Valthermond)
- kammen: *Haor of gien haor, kammen moej maor (Vledder)
- karven: kammen
- kiemen II: kammen