U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kan"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 1 - 20 van 500
- a: Hij kan gien a van een b onderscheiden (Smilde)
- aander I: Wat kan oe die aander schelen? (Nijeveen)
- aander I: De ien kan meer as de aander (Oosterhesselen)
- aap: Het is net een aap, zo kan e naor de boom inkommen (Sleen)
- aartsvader: Dat is een aartsvader, dei kan wal bie Noë in de arke zeten hebben (Barger Compascuum)
- accordeon: Die jong kan zo geweldig mooi accordeon speulen; dei meuj man vraogen um meziek te maken bie het dan (Barger Oosterveld)
- achterhandse: Hij kan veul hebben, maar as het hum te barre wordt, kan hij oe een gemene achterhandse verkopen (Noordscheschut)
- achternaam: Dei man hef een achternaam, dei kan ik nich entholden (Barger Compascuum)
- achteroet II: Hij kan tot tien an toou tellen achteroet (Anloo)
- achteroet II: Hij kan gooud achteroet
- achteroet II: Hij kan niet achteruut
- achtersteveur: Det kiend kan agin niet goed praoten, hij pröt jao nog achtersteveur (Koekange)
- advekaot I: Hij kan praoten as een advekaot (Noordscheschut)
- advekaot I: Hie kan reneren as een aole avvekaot
- agil': Dat kan agin neet (Ruinen)
- alfabet: Die kan het alfabet wal oetschieten
- allennig: Hij kan zien vrouw niet allenne holden
- allernaorst: Hij kan allernaerigst eten (Dwingelo)
- alliens: Het kan mij alliens niks schelen (Emmen)
- almachtig: Hie kan almachtig mooi vertellen (Zweelo)