U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kaom"
Resultaten 1 - 4 van 4
- floddern: Die hoen legt gauw, want de kaom die floddert hum al op de kop (Sleen)
- kaom: Toen wij robieten wollen eten, zagen we der een hiele kaom over liggen; was zeker gien edik genog op (Odoorn)
- kaom: Der drif kaom op de bonen ien de pot, det mut er of eschöpt worden (Ruinerwold)
- kaom: Der zit kaom op de melk (Padhuis)