U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kast"
Resultaten 1 - 20 van 54
- belezen: Hie is aordig belezen, hie hef ok een kast vol boeken (Sleen)
- beun: Het lig op de bovenste beun in de kast (Buinen)
- boek I: Handen oet de kast en ogen oet de bouken as ie bij een ander waarkt (Eelde)
- broodkast: kast II
- daarnbruud: De kast is moorloos. Dan slaot ze daarnbruud op en dan kuj zien dat e moorloos is (Sleen)
- dunderbui: Een dunderbui in de gast, brengt de boer honderd gulden in de kast
- gast I: Een dunderbuj in de gast/Brengt honderd gulden in de kast
- glasservies: Het glasservies stiet in de kast (Weerdinge)
- hoekwitter: Ik kan niet boven die kast kommen met die grote kwast, ik moe dat hoekwittertien hebben (Sleen)
- iegengered: Hie hef de kast vol met iegengered, ...eigengered linnen (Sleen)
- iekenholt: Die kast is van iekenholt (Coevorden)
- kas I: kast
- kast: De glazen kast
- kast: Daor zit een goeie kast op
- kast: De kast van de klok (Zweelo)
- kiekkast: Een kiekkast is een mooie aolderwetse kast met glazen deuren met mooie koppies en glassies, sukerpot (Oosterhesselen)
- knakken: Dat hie in de kast mus, dat hef hum knakt
- körrelieken: Die kast is van körrelieken (Sleen)
- leesboek: Hie hef een kast vol leesboeken (Emmen)
- legplank: Een kast mit een legplank bovenin (Weiteveen)