U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kater"
Resultaten 1 - 20 van 20
- kat: Het gef niet veul, oj deur de kat beten wordt of deur de kater (Padhuis)
- kater: Wij moet nog even de kater lubben
- kater: Hij löp achter det maagien an as een kater achter een meertse katte (Ruinerwold)
- kater: Hij kik zo grel as een kater in donker (Hoogeveen)
- kater: Hij is zo gek as een raozende kater (Ruinerwold)
- kater: Oeze scheper hef nogal vaak een kater op bezuik (Barger Compascuum)
- kater: Een kater mit een poesie verjagen
- kater: Hij meent det hij een goeie slag edaone hef, maar de kater komp nog wel (Ruinerwold)
- kater: Dan kwaamp de zwarte kater op de taofel (Noordscheschut)
- kater: *De kater komp later (Weerdinge)
- kater: Het is netgeliek, of ie van de kat of de kater beten wordt (Barger Oosterveld)
- kater: deur de kat of deur de kater... (Buinen)
- kater: As de kater het gat warmt, kriej biester weer (Oosterhesselen)
- keu I: Te dromme kater, wat zaten daor een keunen in die motte (Pesse)
- lubben: Even de kater lubben (Padhuis)
- lubben: Woj met, wij wilt even de kater lubben
- nat I: Het is iene pot nat, of ie van de katte of de kater ekrabd, ...ebeten wordt (Zuidwolde)
- ofzwarven: Die dikke rooie kater, die zwarft de hiele buurt of (Nieuw Amsterdam)
- staart: Door lop dei kater weer mit de steert umhoog (Barger Compascuum)
- verdwelen: *Daor kun ie beter mit verdweulen wezen as mit een raozende kater