U zocht voorbeeldzinnen met daarin "keel"
Resultaten 1 - 20 van 27
- bonken: Het haart bonkte mij in de keel (Emmer Erfscheidenveen)
- braanderig: Ik was een beetien braanderig ien de keel (Ruinen)
- gebenter: Dat gebenter hangt mie de keel uut (Gieterveen)
- gegalp: Dat gegalp van die hond hangt mij de keel oet (Drouwen)
- gemaal I: Het gemaal met die aolde koffiemeul hung oes de keel oet, wij hebt no gemalen koffie (Odoorn)
- grummegien: ...in de keel (Schoonoord)
- hals: Op hals en keel volholden dat e niet lug
- hals: keel
- hangen: Dat hangt mij de keel uut (Klazienaveen)
- keel: Ik heb het in de keel
- keel: Het hart klopt me in de keel (Zeyen)
- keel: Het hank mij de keel oet (Sleen)
- keel: Op hals en keel volholden dat e het niet lug
- keel: under de keel meien
- keel: Het kun niet anders, ik mus hum under de keel mèeien (Exlo)
- kelen: keel
- kloet: Ik krege der een kloete in de keel van (Dwingelo)
- kriebel I: Doe mij een beetie drinken, ik heb zo'n kriebel in de keel
- mee: Ie moet mee drinken, aj verkolden bint; de keel wordt er zaachte van (Dwingelo)
- mes I: Hij hef hum het mes op de keel zet (Sleen)