U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kel"
Resultaten 1 - 10 van 10
- kel: Met die regen is het overal zo kel (Borger)
- kel: De handen wordt er kel van (Sleen)
- kel: Het lop mij kel over de hoed
- kel: Ik worre der kel van, aj aover dat ongelok praot (Elim)
- kel: Een kel kèreldie (Dwingelo)
- kel: Hie wuur al wat kel in de hoed (Emmen)
- kel: Ie moet oe niet zo kel maeken (Wapse)
- kellig: hellig, kel
- kil II: kel
- röt I: Der schoot een röt bai mai langes, ik wör der kel van (Eexterveen)