U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kelder"
Resultaten 1 - 20 van 26
- beddebeun: bedstee boven de kelder (Geesbrug)
- beneden: Hie was beneden in de kelder (Emmen)
- bred: Ik wol nog geern een bred in de kelder hebben
- duf: Der hangt een duffe locht in de kelder (Balloo)
- gemaal I: Wij hebben water in de kelder, daor moet we even een gemaal op zetten (Klazienaveen)
- grondwater: Wij hebt last van grondwater ien de kelder (Ruinerwold)
- kelder: Een dichte kelder, die gien water trekt, is gold weerd (Havelte)
- kelder: Wij hebt een diepe kelder (Uffelte)
- kelder: Daor hebt ze het water in de kelder
- koelen I: In de kelder wordt de spullen koeld (Barger Oosterveld)
- kullenbieter: In een vochtige kelder zit vaak een kullenbieter (Oosterhesselen)
- Lichtmis I: Lichtmis helder/De boer in de kelder (Roderwolde)
- moezekörrels: Zet maor een schötteltie moezekörrels op de trappe in de kelder (Dwingelo)
- mót III: Wij hebt almaol mot in de kelder (Sleen)
- mot VI: Der zit weer motten in de kelder (Hooghalen)
- plank: Ik mot nog een neie plaanke in de kelder hebben (Valthermond)
- pottenkast: Het loek naor de kelder zat bie os in de pottenkaste (Barger Oosterveld)
- rim: De rimmen in de kelder moet even schoonmaakt worden (Klazienaveen)
- schaol I: Pak de schale mit melk èven uut de kelder (Elim)
- schap: Wij wilt nog een schap in de kelder maken veur de weckflessen (Borger)