U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kermis"
Resultaten 1 - 20 van 27
- achterum: Achterum is het kermis
- bepinkstern: Ze hebt hum met de kermis nogal bepinksterd (Beilen)
- geldvermallerij: Naor de kermis gaon is allemaol geldvermallerij (Barger Oosterveld)
- Jut I: Op de kermis was ok een kop van Jut (Beilen)
- kermis: Wai willen nog even de kermis over (Roderwolde)
- kermis: Hij is van een kolde kermis komen (Meppel)
- kermis: Daor is 't ook weer kermis
- kermis: Het liekt hier wel kermis
- kermis: Het is niet alle daegen kermis
- kermis: Ik wol dat het altied kermis was en zundag in de weke (Emmer Erfscheidenveen)
- koekar: Hie leup met 'n grote kokarde op de börst op de kermis (Stieltjeskanaal)
- likstok: Op de kermis kuj likstokken kopen (Klazienaveen)
- opbreken: De kermis is wèer oflopen en nou breekt ze het zaakie wèer op (Hijken)
- pinksterdag: Op tweide pinksterdag was der altied kermis is Ter Apel (Barger Compascuum)
- planeet I: Op de kermis een planeet trekken (Sleen)
- rap I: Jan Rap en zien maot leup op de kermis
- rut: gungen samen naor de kermis (Barger Oosterveld)
- schieten I: Op de kermis kun ie priezen scheiten (Roswinkel)
- umhangen: Ik heb de heeile dag op de kermis omhongen (Norg)
- verdoen: Ik heb aordig wat verdaon op de kermis (Padhuis)