U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kip"
Resultaten 1 - 20 van 21
- fris II: as een ei wat pas van de kip komp
- gubei: Wanneer een kip drei weken op eier zeten hef, dan zint er vast wal een paar gulpeier bij (Westdorp)
- hen I: kip
- hoen: kip
- hoen: kip(-)
- hoendersoep: kip-
- kaal: as een kip (Roswinkel)
- kiep II: De flep van de kip
- kip I: Een paand was het stok van het kip dat mit het uutjutten berekbaor was (Wapserveen)
- kip I: bij kip zitten
- kip II: Hij praot as 'n kip zunder kop (Peize)
- kip II: De blinde mug of blinde kip (Balloo)
- kip III: Wees verzichtig met de emmer, want de kip leg zowat bloot (Stieltjeskanaal)
- kippen: Kip het maor in dat gat (Drouwen)
- lekker: Ik vuul mij zo lekker as kip (Anderen)
- motse: stap en de kip op (Peize)
- nakken: Een kip nakken (Anloo)
- paand: Een paand was het stok van het kip dat mit het uutjutten berekbaor was (Wapserveen)
- rits I: Een kip de kop ofhakken, daor moej niet bij naodenken, dat
- scharpigheid: As wij een kip slachtten, zat de krop vol scharpigheid