U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kladde"
Resultaten 1 - 20 van 21
- fronseln: Zij zat wat mit die kladde te fraonzen bij de diepvries (Hollandscheveld)
- klad: Het is niks mit de varkens, de kladde zit der in (Ruinerwold)
- klad: kladde
- kladde I: Wat hest doe ja ain dikke kladde in het schrift (Valthermond)
- kladde I: Een kladde vaarve, ...stront (Diever)
- kladde I: Wat een kladde van een wief (Hollandscheveld)
- kladde I: Dat kladde kröp overal tuschendeur (Sleen)
- kladde II: Doe mij der even een kladde umme, aj wilt (Nieuw Amsterdam)
- kladde II: Ik har de ries in 'n tipse kladde (Sleen)
- kladden: Wij waren kletsnat, alles kladde an mekaer (Diever)
- klakkerd: klik, kladde
- klodde: kladde
- kodde: kladde
- metwegen: Hij wegt de kladde altied ook mit (Meppel)
- puil: kladde
- schaopongel: Kinder, die het op de börst hadden, die kregen wal ies schaopongel in een pepieren kladde op de bö (Sleen)
- slaopgoed: kladde, slaopedoorns, slaoploezen
- sprot: Hij nam een kladde vol viegen en een puutien sprotten met van 't mark (Sleen)
- tadde: kladde
- tongblaor: Der zit een kladde op de baander dat ze daor tongblaor hebt (Oosterhesselen)