U zocht voorbeeldzinnen met daarin "klant"
Resultaten 1 - 9 van 9
- getrouw: Het is al jaoren een getrouwe klant van mij (Kerkenveld)
- klant: Wie bunt klant woor wie het best keunt (Barger Oosterveld)
- klant: Hij is een goeie klant van de kastelein
- klant: een lösse klant
- klant: een roege klant, mor moej ok is kieken oet wat veur nust of e komp (Hijken)
- klant: Dat is ok een mooie klant, daor kuj niks op an (Klazienaveen)
- klant: Dat is mij een klant van een meid! (Drouwen)
- klanten: Die klant ok aal bij mekaar
- snieder: Hij hef het zo drok as een snieder met één klant (Hijken)