U zocht voorbeeldzinnen met daarin "klap"
Resultaten 1 - 20 van 69
- achteroet II: Dat was een beste klap achteruut
- ankommen II: Het is nogal slim ankommen, die klap van dat peerd (Drouwen)
- begaon I: Hie was begaon met die kinder, die in eein klap heur olders kwiet wadden (Eext)
- centimeterlat: De ondeugende jonge kreeg een klap van de meester met de centimeterlat (Dwingelo)
- daalder: De eerste klap is een daelder wèerd (Dwingelo)
- deel II: De klapbrogge völt mit een klap dale (Pesse)
- diedeln: Hij kreeg een klap, hij diedelde der over (Roderwolde)
- dirreln: Ik gaf hum een klap, hij dirrelde in de rondte (Klazienaveen)
- doezeln: (...) een klap, het duzelde mij veur de ogen (Dwingelo)
- dóf II: Ik kreeg een klap op de kop, ik wör der dof van (Valthermond)
- dophoed: As jonges ene met een dophood tegenkwamen, dan deden ze de doem in de mond en dan met een klap in de (Beilen)
- drèeimeul: Die kun wel een klap van een draaimeulen had hebben
- dufslag: Een dufslag is een klap op de kaak (Barger Compascuum)
- dunegge: Ik kreeg een klap in de duneggen (Sleen)
- flèren: Een klap um de oren geven dat het zo fleerde (Hav), zie ook plèren
- gaarde: Ik heb hom een klap met de gaar geven (Eelde)
- gekanstikkerij: Nou muj ophollen met oen gekanstikkerije, aans kriej een klap an de kop (Havelte)
- gevulig: Dat was een gevulige klap (Geesbrug)
- gezicht I: Dat was een klap in het gezicht
- gorrie: Gorrie wat was dat een klap (Emmen)