U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kleintien"
Resultaten 1 - 8 van 8
- bekken I: kleintien was, was het een bekkentien (Sleen)
- klein I: kleintien
- kleintien: Die hef der ok 'n kleintien bijkregen
- mezenei: Een mezenei is mor een kleintien (Zwinderen)
- ofnimmen: De kinder hebt dat kleintien al het speulgoed ofnummen (Zwinderen)
- siep I: een straothond, een kleintien en gien ras (Sleen)
- simpern: Dat kleintien simpert wat, het kreg taandties (Meppel)
- tiepel: Twie stokken waren der veur neudig, ...een lange en een körte. Dat kleintien was de tiepel, het har