U zocht voorbeeldzinnen met daarin "knaap"
Resultaten 1 - 9 van 9
- arg I: Die knaap hef der wel arg in hoe de vork in de stael zit (Wapserveen)
- houwen: Wèes mar verzichtig met die knaap, want ie hoeft mar te wiezen, of hij houwt erop (Broekhuizen)
- knaap: flinke knaap, die komt er wal (Oosterhesselen)
- knaap: Kom ie ies hier, knaap (Dwingelo)
- knaap: Dat is een knaap van een sukerbiete (Noordscheschut)
- knaap: Ik kreeg mij toch een knaap van een blei an de haoke! (Meppel)
- knaap: Die hef ook 'n beste knaap van 'n peerd veur de wagen (Klazienaveen)
- knaap: Het is een knaap van een main, die duurt alles an (Pesse)
- veurwarp: Een 'knaap' kan zowel een groot persoon as een dier of een veurwarp wezen (Nieuw Amsterdam)