U zocht voorbeeldzinnen met daarin "knal"
Resultaten 1 - 5 van 5
- dichtgooien: Hie gooide de deur met een knal dicht (Mantinge)
- knal: Die knal hebt ze almaol heurd (Wijster)
- knal: Het zal een knal ofgeven
- knap I: knal
- zweepslag: De zweepslag is een apart touwgien an het èende van de zweep; dat gaf die knal (Sleen)