U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kneep"
Resultaten 1 - 20 van 24
- ankniepen: Die slag kneep an
- astertoe: Hij kneep hum astertoe
- el: Vrogger, toen ik jong was, mugden ij in de kneep niet dikker wezen as een el (Sleen)
- inriegen: Die vrouw hef zo'n dunne kneep, die hef zuk hielmaol inregen (Sleen)
- klied: In de kneep trok het kleid wat (Roswinkel)
- kneep: Aj op de schoele gien acht gaven, kreej wel ies een kneep in de wange (Broekhuizen)
- kneep: Hij had toch zo'n knappe kneep in de bukse
- kneep: Der zit een kneep in het dak, ... in de straote (Dwingelo)
- kneep: Dat peerd, dat hef een kneep in de rugge, dat hef een ingebouwd zadel (Barger Compascuum)
- kneep: Wat hef die een scharpe kneep
- kneep: Dat wicht hef het haor te lang, het hef het in de kneep hangen (Oosterhesselen)
- kneep: De kneep van de jurk was heur te wied (Een)
- kneep: In de kneep trok het kleid wat (Roswinkel)
- kneep: Daor zit hom de kneep
- kniepen: Zij kneep heur vinger tussen de deure (Ruinerwold)
- musch: Mussen fluit niet. Dan kneep iene oe en dan mussen ie schrouwen (Zuidwolde)
- ofkniepen: Wat een stuk wind, de aodem kneep mij of (Vries)
- oog: Hij kneep een oogie dicht (Emmer Erfscheidenveen)
- steken: Dat wichie hef een kneep, daor kunj wal met een stopnaalde deurhen stikken
- stopnaald: Dat wichie hef een kneep, daor kunj wal met een stopnaalde deurhen stikken (Beilen)