U zocht voorbeeldzinnen met daarin "knorrig"
Resultaten 1 - 4 van 4
- knorrig I: IJ moet um alle kleinigheden niet knorrig worden (Stieltjeskanaal)
- knorrig I: Hij keek wat knorrig toe (Dwingelo)
- knorrig II: Ie keunt nich over het laand, het is veuls te knorrig (Barger Oosterveld)
- knorrig II: Wat is dai laone ja knorrig, kenst ja hail nait fietsen (Valthermond)