U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koek"
Resultaten 1 - 10 van 10
- dubbelties: Bij het dörschen kreej bij de koffie een halve dubbeltiese koek (Sleen)
- iemshuve: De iemshuuf zit vol koek, maor gien hönnig (Borger)
- koek: Witte koek
- lussen: Mij lust graog een plakkie koek
- mèeierspankoek: Meierspan(ne)koek wuurd bakt met spek der in (Schoonebeek)
- plak I: Een plak koek is lekker bij de koffie (Schoonebeek)
- rikrak: Door slugen ze met de rikkerak op het holtblok, dat de koek in het zand rolde
- stoters: Dou mai mor een stoterse koek (Roderwolde)
- twiehands: Wij kregen daor een twiehands stukkien koek (Oosterhesselen)
- wit II: Witte koek was grondneutenkoek veur het vie (Padhuis)