U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koeren"
Resultaten 1 - 3 van 3
- doffer(d) I: De doffer zat 's mörgens al vrou op het hoes te koeren (Roswinkel)
- koeren: Heur ies, ie kunt mien boek heuren koeren (Diever)
- törteldoef: Törteldoeven zit vaok 's mörgens vroug te koeren (Eexterveen)