U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kof"
Resultaten 1 - 9 van 9
- bietsen: Dat hef e nich zölf kof, dat zal e wal bietst hebben (Barger Oosterveld)
- hoedenwinkel: Dei houd hef ze kof in een houdenwinkel in Grönning (Barger Compascuum)
- kof: zende op de kof en slat mit de hamer de snee dunne (Havelte)
- melkliest: Ik heb een kou kof mit beste melkliesten
- ofreageerder: Die man, die kof de ofreageerders op (Sleen)
- roezelder: Het is wat een roezelder. Wat e kof, kan hum niet schelen; ij moet er veur oppassen (Sleen)
- schaaf: Die timmerman kof zuk elk jaor een neie schaaf, ...schave (Sleen)
- spekelatie: Dende kof op spekelatie (Sleen)
- twiedehaands: Hij hef veur zien zeun weer een tweidehandse fietse kof (Barger Oosterveld)