U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koffer"
Resultaten 1 - 10 van 10
- ansjorren: IJ moet de riem van de koffer goed ansjorren (Oosterhesselen)
- antogen: Jan kwam er mit een koffer antogen (Hoogeveen)
- koffer: De koffer is al epakt (Meppel)
- koffer: Meugien giet nog met de rieten koffer op pad (Oosterhesselen)
- koffer: Ik gao vanoavend niet zo late in de koffer (Klazienaveen)
- koffer: Mien vrouw is gisteraovend vrog in de koffer stapt (Roswinkel)
- koffer: Dat peerd hef gien koffer (Hijken)
- ofvallen: Het valt je of, aj zo'n stuk met zo'n koffer lopen moet (Emmen)
- smokkeln: Ie kunt mooi smokkeln mit een dubbele bodem in de koffer (De Wijk)
- ziedvak: In die koffer zit ziedvakken (Valthe)