U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koffiepot"
Resultaten 1 - 20 van 24
- an II: Ik geut de koffiepot zo vol, 't leup er allemaole bij an (Noordscheschut)
- arfenis: Die koffiepot is nog arfenis (Hooghalen)
- boelgoed: Die olderwetse koffiepot hef hij uut het boelgoed holden (Koekange)
- fienegien: Zien breurtie was zo'n fienegien bij de geboorte, hij kun in een koffiepot (Geesbrug)
- knikkern: De vrouwe leut de koffiepot knikkern (Ruinerwold)
- koffiekan: koffiepot
- koffiepot: Hij zit de hiele dag achter de koffiepot
- koffiepot: A. zien breurtie was zo'n fienegien bij de geboorte, hij kun in een koffiepot (Geesbrug)
- koffiepot: Den zop zoveel koffie, dei kun je de koffiepot wal um 'n hals hangen (Barger Compascuum)
- kókkeln I: Die koffiepot die kokkelt (Sleen)
- leeg II: De koffiepot is lèeg en nou kriew een borrel (Ruinerwold)
- lood: In die grote koffiepot möt wal drei lood koffie in (Oosterhesselen)
- luttern: De koffiepot is nog niet leeg, hij luttert nog wel deur
- ofproten: Ik had een tinnen koffiepot, maor mien schoondochter hef het mij ofproot (Rolde)
- prutteln: De koffiepot stun lekker te prutteln op de kachel (Borger)
- prutten: De koffiepot stiet de hiele dag te prutten (Dwingelo)
- schenktoet: Der mot een schenktoetien op die koffiepot, de toet is kapot (Sleen)
- schilfern: Jammer, det de gelakte koffiepot zo schilfert (Ruinerwold)
- slaon: Die koffiepot slat niet goed; dat komt van het piepien (Sleen)
- suddern: De koffiepot stiet op de kachel te suddern (Sleen)