U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koken"
Resultaten 1 - 20 van 38
- achterkeuken: In de achterkeuken stiet moe te koken (Weerdinge)
- aker: Een grote aoker wur bruukt om het wasgooud in op te koken of um weckflessen dicht te maoken. Een kle (Eext)
- aloen: De bakker bruukde aloen bij het koken van aol wief (Eext)
- bladgruunte: Bij het koken kan bladgruunte arg inslinken (Wapserveen)
- damp I: Bij het leverworst koken sluug de damp der of (Padhuis)
- ei: Die kuj wel een ei in het gat gaor koken
- Fred: dan leut ik het an de eine kaante in de pot vreizen en de andere kaante koken (Barger Compascuum)
- glèeien: Hie gleit van het vet, ij kunt er soep van koken (Emmen)
- glunig: een ei in het gat koken (Zuidwolde)
- hannesen: Wat zit je daor toch te hannesen met het eten koken? (Balloo)
- hoesholdschoel: Zij kun goud koken, man zij har ok hoesholdschoule had (Barger Oosterveld)
- huiig: Die melk kan gien koken meer lien, die wordt zoe huiig (Ruinen)
- hutspot: Van hutspot keuj lekkere snert koken (Een)
- inslinken: Bij het koken kan bladgruunte arg inslinken (Wapserveen)
- kezen I: As de melk bij het koken keest, is ze an zoerworden toe (Zwinderen)
- koken: Ik moe nog eten koken (Stieltjeskanaal)
- koken: Mien vrouw is naor de buren hen koken
- lekker: Zie kan hiel lekker koken (Zwinderen)
- meteter: Ik moet vanaovend een beetie meer eten koken, wij hebt een miteter (Klazienaveen)
- oetzuken: Ie moet je een vrouw oetzeuken die lekker kan koken (Hijken)