U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koker"
Resultaten 1 - 9 van 9
- dauwwörm: Kinder, die dauwwörm hadden, kregen een koker um de narm, dan kunden ze niet in het gezicht krabben
- gaonderij: Vanof de gaonderij is er een ... koker, waorin een briede wen
- heuivak: Wij hebt een koker in het heuivak veur de brui (Stieltjeskanaal)
- koker: Hij pakte een sigaor oet de koker (Roderwolde)
- koker: Een koker van holt veur breinaalden (Hijken)
- koker: In die mure mussen wij eigenlijk even 'n koker maken
- koker: As ze jokkerij an het gat hadden, weur soms zegd: Wat jokt mij de koker, mor dat was roege proot (Odoorn)
- landkaort: Laandkaorten barg ie op in een koker (Zuidwolde)
- naaldenkoker: Een naaldenkoker was een koker veur breinaalden en haaknaalden (Sleen)