U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kolk"
Resultaten 1 - 4 van 4
- duken: Allèn daor in de kolk kuj duken, de rest is völ te schol (Padhuis)
- kolk: Hij is in de kolk van het deip verdronken (Roderwolde)
- kolk: Ik ken wal een kolk in het veen, dan stait het veen der op de kop ien; daor keunj gien törf van gra (Barger Oosterveld)
- opstoken: We moet het vuur even in die kolk raken, dan kuw morgen het vuur zo weer opstoken (Klazienaveen)