U zocht voorbeeldzinnen met daarin "komiek"
Resultaten 1 - 5 van 5
- komiek I: Die vent dat is zo'n mooie komiek, die kan bar mooi oet de hoek kommen (Oosterhesselen)
- komiek II: Het was een komiek gezicht
- raor: Het liekt zo'n dreuge, mar het mut nog een rare komiek wezen (De Wijk)
- verteunen: Die beiden könt het mooi vertonen, het is een komiek stel
- zwaor I: Het was een komiek gezicht zo'n hiele grote zwaore vrouw mit zo'n klein mannegien (Ruinerwold)