U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koopman"
Resultaten 1 - 20 van 34
- anbinden: Ik heb de koopman kört anbunden
- belazern: Ik bin good belazerd deur die koopman (Rolde)
- bundel: De koopman het die bundel zakken weer ophaold (Emmer Compascuum)
- Fries III: Der kwam een Friese koopman an de deur (Sleen)
- geschikt: Die koopman is heeil geschikt (Gasselte)
- half I: Elk half, zee de koopman
- klaorkommen: Aj klaor ekomen bint mit de koopman, dan is de haandel an egaone (Wapserveen)
- klip I: De koopman beud tegen de klippen op (Padhuis)
- koopman: Hij is koopman ewest en hef een stok en een kiele aover eholden
- koopman: Die jonge is wel koopman
- koopman: Een koopman zunder geld is een ballast op de mark (Sleen)
- koopman: *Een jager en een koopman, die gunt een ander niks (Koekange)
- kortponding: Van kortponding op de zolters wol de koopman niks weten: 'Ie vraogt geld en ik biede ien keer en dan (Meppel)
- kwaod II: Dat is een kwaoie koopman, die Klaos (Eexterveen)
- leesbril: Der gunk vrogger een koopman
- mark I: koopman zunder geld is een ballast op de mark (Sleen)
- melker: Op de markt haj dan een ploegie melkers, die veur de koopman of de boeren de koenen melkt (Hoogeveen)
- metnimmen: Die boer hef die koopman gooud metnömmen (Eext)
- nao-ogen: Op de markt wil het wel ies gebeuren dat de boer de koopman nao-oogt en hum dan geluk in de rugge ge (De Wijk)
- neppen I: Die koopman perbeert oe altied te neppen (Diever)