U zocht voorbeeldzinnen met daarin "koren"
Resultaten 1 - 20 van 137
- anhalen: Het koren laag neit zo mooi, daorum mus wai nogal ies anhaolen (Peize)
- anhalen: Het koren is slecht, het haolt niet veul an
- bargzolder: Een baargzolder was de zolder boven de kaomers van het veurhoes, waor het koren op kwam, in zakken o (Eext)
- bekrumpen: Dat is gien mooi koren, het is een bekrompen körrel
- bij II: Wij hebt het koren bij
- bijhalen: Wij mut het koren even bijhalen, bij de dörskaste
- bijrieven: Het lèeste koren bij de bult moej nog bijrieven (Eext)
- binnen: Het koren is almaol op tied binnen (Eext)
- bok II: Ie hadden 4, 6, en 8 tons bokken. Ze weurden gebruukt bij törfhalen, ok wel mit koren inhalen deur (Geesbrug)
- breken: Veur roggebrood bakken mus de mulder het koren breken (Barger Oosterveld)
- combeinen: Je huift tegenwoordig niet meer hokken, het koren wordt combaaind (Eexterveen)
- dwirrelig: Het koren lig dwirrelig (Barger Oosterveld)
- enkel II: Dat koren staait wat enkel. Hast te dun zaaid? (Barger Compascuum)
- evenredig: Het koren stiet er mooi evenredig bij (Eext)
- ezel: Een ezel is een trekrief. De tanden verzaomelden het lèeste lösse koren. Hier wurden schotballen v (Eext)
- flarterig: Het koren lig der flatterig bai (Eexterveen)
- foskont: Van legerige koren kreeg je ook foskonten van bossen (Drouwen)
- fossen: Het kombaain wil niet best, het koren fost aal veur het mesien an (Gasselte)
- gang: As der haarten in het koren lopen hebt, kunt der haile paoden of gangen kommen (Eexterveen)
- garf: Een gorf is as het koren der nog inzit, anders is het een schoof (Barger Oosterveld)