U zocht voorbeeldzinnen met daarin "korrel"
Resultaten 1 - 16 van 16
- beugel: De beugel van de beugeltas, ... um de korrel van de stortkar, ... op de linnewagen, ...an het bien, (Sleen)
- horreln: Die wupkar horrelt over de straot, de korrel is nogal oetsleten en is roem worden (Eext)
- karboom: korrel
- kirrel: korrel III
- körrel I: Aj een goed gewas hebt, is de korrel ook zwaorder (Elim)
- korrel I: Der zaten 8 spaiken in korrel (Zuidlaren)
- korrel I: Ie mut de korrel smèren, hij is zo dreuge as hoorn (Elim)
- korrel I: Wij hebben de korrel van de ploeg kepot (Klazienaveen)
- korrel I: De houp leup van korrel af (Roswinkel)
- korrel II: Bij Samshoezen is de hele schure met korrel overbunden (Hijken)
- opkrimpen: Aj rogge meeit, veurdet ze good riepe is, dan krimpt de korrel op (Ruinen)
- overdwars: Zet de korrel
- rolmes: Het rolmes zit tussen de korrel en de pan van de ploeg (Rolde)
- sleepvoet: Vroeger hadden ze een sleepvoet veur in de ploeg inplaots van een korrel (Exlo)
- spiek: Der zaten acht spaiken in een korrel (Zuidlaren)
- springweek: Aj in de springweek rogge zeiden, huufden ij ze niet undereggen, want de korrel kwam vast weer boven (Zwinderen)