U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kroen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- kroen: Hie spande de kroen (Sleen)
- kroen: Dat was de kroen op het wark (Padhuis)
- kroen: Een haspel en een kroen zint underdielen van een spinnewiel (Oosterhesselen)
- kroen: De kroen van het rad is er of
- schol III: Het peerd is arg schol, de smid hef hum raakt in de kroen (Padhuis)