U zocht voorbeeldzinnen met daarin "krom"
Resultaten 1 - 20 van 33
- achterlief: De ieme trök zien achterlief al krom, hij wol mij steken (Coevorden)
- èende: Een goeie eerappel, 'n stokkie in de linkerhaand of een krom endtie...
- fietsrad: Het fietsrad is krom, de spieken zit lös (Zweelo)
- flitseboog: Hai lop zo krom as een flitseboge (Emmer Compascuum)
- geld: Geld dat stom is, mak recht wat krom is
- geld: Geld maakt recht wat krom is en loos, wat dom is (Hijken)
- gewaterd: Gewaterd holt, dat trekt nooit mèer krom (Beilen)
- haaknaalde: De haaknale was heilemaol krom, wat hebt ze door mit daon? (Barger Oosterveld)
- iezer: Hie stiet achter het krom iezer
- kaorrad: Hij is zo krom as een krooirad (Klazienaveen)
- klaaf: Het is zo krom as een klaove (Anderen)
- krom: Die koe is krom in de hakken
- krom: Hij prot al wat krom is, recht (Mantinge)
- krom: Loop toch niet zo krom (Odoorn)
- krom: Hij laag krom van het lachen (Roderwolde)
- krom: Geef mij mor een krom stukkie (Balloo)
- krom: Gien bèer kan zo krom miegen
- krom: Hie hef een krom stuur op fiets
- krom: Hij is zo krom as 'n krooirad (Klazienaveen)
- krom: Geld wat stom is, mak recht wat krom is (De Wijk)