U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kwakken"
Resultaten 1 - 6 van 6
- kwakken I: Ik heb het speibakkien klaor ezet, dan kan hij daor in kwakken as hij komp, de veurige keer hef hij (De Wijk)
- kwakken II: Hij het der de heil aovend zitten te kwakken, het is een dikke kwakkerd (Eelde)
- kwekken: kwakken
- leegloper: Die leeglopers stönden op de mark te kwakken (Dalen)
- teutgat: Die teutzakken zaten weer bij mekaar te kwakken (Padhuis)
- zoor: Mit kwakken modder gooiden de padjonges