U zocht voorbeeldzinnen met daarin "larrig"
Resultaten 1 - 6 van 6
- larrig: Nao een feest bi'j wel is wat larrig (Roderwolde)
- larrig: Hie kek wat larrig oet de ogen (Rolde)
- larrig: Het zit mij larrig in de bienen (Dwingelo)
- larrig: Daor kuj larrig van worden (Sleen)
- larrig: Non moej niet zo larrig doen! (Exlo)
- narrig: larrig