U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lat"
Resultaten 1 - 20 van 190
- anbranden: Hij lat wat anbraanden
- anlaoten: Hoe giet het met dat veersie? Nou, hij lat nou mooi an (Noordscheschut)
- anlopen II: Daor zit er in de karke, die lange niet schone bint onder het vessie, en de doomneer lat ze maar zo
- anscharpen: Hij lat zuk veur een dubbeltien een bonenstok op de kop anscharpen
- anzien II: Het weer lat zuk goud anzein
- apperdepo II: Lat hij een huus zetten? Aprepo, daor kan ik oe nog wat aover vertellen! (Zuidwolde)
- bedienen: Hij lat hom bedeinen
- binnenvetter: Hij lat niks blieken, het is een binnenvetter (Nieuw Schoonebeek)
- blieken I: Hij wil dat wel graag hebben, mar hij lat 't niet blieken (Klazienaveen)
- bonnenstok: Hij lat hum een bonenstok op de kop anscharpen veur een halvie
- botter I: Heei lat zuk de botter neeit van het brood eten
- bovenleer: Het bovenleer van de schoe lat lös van de zool (Odoorn)
- bried: Wie het bried hef, lat het bried hangen (Vledder)
- buus I: Hij lat hum niet in de buze pissen
- cent: Hij lat zuk veur een cent een gat in de ribben boren
- cent: Die lat hum veur een cent van het dak vallen
- den I: lat de naalden vallen (Eext)
- deurlaoten: Het dak lat deur (Sleen)
- deurschienen: Hij lat deurschienen dat e het wet (Padhuis)
- dobbe I: De boer lat de wupkaar kiepen en de eerpels rolt tegen de dob an (Eext)