U zocht voorbeeldzinnen met daarin "leen"
Resultaten 1 - 13 van 13
- armoede: Wij hebt vroeger echt armoe leen, der was niks te kopen of te
- broenwollen: Zo'n 50 jaor leen dreugen de vrouwlu 's aovends een broenwollen schoet (Padhuis)
- drèenzerig: Een dreinzerig kiend kan een ziekte onder de leen hebben (Smilde)
- geraamte: Hij hef arg leen an die ziekte: het is non net een levend geraamte (Padhuis)
- heidegevel: Tuschen de oorlogen haj nog wal heidegevels. Het is non zo'n 33 jaor leen, doe is oeze heidegevel de
- kachelpiep: De kachelpiepen moet er of, het is alweer 14 dagen leen (Sleen)
- klokkenmaker: Het bleek dat er zo'n dartig jaore leen in het darp een klokkemaker woond hadde
- langen: (...) die mij een toertien leen anscheut met de vraog, dat hum de centen niet mèer langden en hoe o
- ontvoeren: Zie hebt daor een toer leen nog een kind ontvoerd (Zweelo)
- vastleggen: Wij hebt die spreker al een jaor leen vastlegd (Sleen)
- winter: 't Winter is het al drie jaor leen
- worstbuul: Hej ook een worstebuul veur oons te leen; wij hebt er ene te min (Diever)
- zet: Het is een hele zet leen (Hooghalen)